Sint-Jorislezing 2020

Sint-Jorislezing door Gerdi Verbeet, Amersfoort, 3 oktober 2020

Waarde leden van het capittel van Sint Joris, beste burgemeester, beste aanwezigen

In deze kerk die gewijd is aan de patroonheilige van militairen en
de gewapende strijd, wil ik vandaag spreken over vrede.
Over hoe Nederland 75 jaar geleden werd bevrijd van de Duitse bezetting, hoe de democratische rechtstaat werd hersteld en Nederland weer in vrede kon leven. En natuurlijk over hoe het er nu voorstaat met vrede, vrijheid en democratie.

Op 25 september, ruim een week geleden, was ik bij een herdenking in
de Tweede Kamer omdat op die dag – precies 75 jaar geleden –
de Tweede Kamer voor het eerst na de bezetting weer bij elkaar kwam. Vijf jaar en 132 dagen nadat de voorzitter op 10 mei 1940 de vergadering na een korte emotionele verklaring had geschorst.
Een cruciale beslissing. Anders dan bijvoorbeeld de leden van de Raad van State en de Hoge Raad, overzag deze Kamervoorzitter onmiddellijk wat voortzetting van het parlementaire werk zou betekenen:
Het legitimeren van de maatregelen van de bezetter. En dus schorste hij de vergadering. Maar sluiten deed hij niet – als symbool voor het feit
dat de democratie, zij het ondergronds, wel bleef bestaan.

Van de 100 zetels die de Kamer telde bleven er op die 25ste september 1945 tien leeg; die kamerleden hadden de oorlog niet overleefd. Maar ook de negentig leden die er wel waren, waren niet meer dezelfde mensen als vóór de bezetting. Ieder van hen droeg zijn eigen oorlogservaringen mee.

Sommigen hadden dierbaren verloren. Bijna de helft van hen had gevangen gezeten, meest als gijzelaars – in Buchenwald, Sint Michielsgestel, Vught. Ervaringen die, zoals PvdA-fractieleider
Van der Goes van Naters in zijn eerste woorden zei, ´een blijvende verandering teweeg hadden gebracht´.

Vijf jaar en 132 dagen was het Parlement niet bij elkaar geweest.
Voor de regering gold dat niet: die had in ballingschap in Londen gewoon kunnen vergaderen en, zij het beperkt, besluiten kunnen nemen.
Na hun terugkeer in Nederland in mei gingen de ministers bovendien meteen aan de slag, daartoe gelegitimeerd door het staatsnoodrecht.
Het Parlement, zo benadrukte de regering, stond nu even buiten spel.
Door het verstrijken van hun zittingsperiode waren de leden niet representatief meer en mochten ze hun controlerende en wetgevende taken niet meer uitvoeren.

Maar al tijdens die eerste vergadering van 25 september 1945 werd duidelijk dat de Kamerleden dit niet accepteerden. De leden gingen er, zoals dat tegenwoordig heet, met gestrekt been in. Ik citeer de katholieke voorman Deckers: het kabinet bedient zich van ´de Duitse methodes die wij vijf jaar lang hebben leren verfoeien´. ARP-fractievoorzitter Schouten: nadat we vijf jaar gezucht hebben onder ´terreur en ontrooving van onze grondrechten´, ´moeten we dan thans beleven, al geschiedt dit ook met de beste bedoelingen, dat wij na de bezetting een tijd doormaken waarin wij in wezen te maken hebben met dezelfde dictatuur?´ Aanvoerder Bierema van de Liberale Staatspartij: ´Voor het geven van een gevoel van rechtszekerheid aan ons volk acht ik een zo spoedig mogelijk herstel van onze parlementaire regeringsvorm het eerst nodige.´ En CHU-voorman Tilanus vatte kort en bondig samen: ´Met vaart terug naar grondwet en wet´.

Het was de ministers al snel duidelijk, dat de Kamer zich niet zomaar buiten spel liet zetten. En langzaam aan, spreker na spreker, won de Kamer haar zelfvertrouwen en zo ook haar macht terug. Vastberaden, gesterkt door de harde ervaringen in de oorlog en overtuigd van de waarde van het instituut dat zij vertegenwoordigden, eensgezind in de diep doorvoelde overtuiging dat de volksvertegenwoordiging in een democratie het laatste woord dient te hebben.

De vooroorlogse rituelen en tradities van de Kamer bleken daarbij van opmerkelijk grote betekenis. Spreken via de Voorzitter, het nauwkeurig volgen van het reglement van orde, waarvan alleen met algemene stemmen tijdens het debat van afgeweken mag worden, de verhouding met de regering waarbij de Kamer zelf haar agenda bepaalt: het bleek geen folklore, maar het fundament onder de parlementaire democratie.

Zowel de citaten die ik net gebruikte als een groot deel van de feiten komen uit het bijzondere boek Terug naar het Binnenhof van historica Carla Hoetink, waarin zij beschrijft hoe de Tweede Kamer er in slaagde die eigen positie ten opzichte van de regering te heroveren. Voor mij
als oud-voorzitter van de Kamer was het indrukwekkend om te lezen
hoe mijn verre voorganger Van Schaik zich – soms diplomatiek, soms fel – inzette voor herstel van de rechten van zijn instituut.
En hoe hij daar ook in slaagde, gesteund als hij zich wist door de gevoelens van alle Nederlanders.
Want voor alle Nederlanders was het herstel van de democratische rechtsstaat een gebeurtenis van grote symbolische waarde.
In de tegenstelling met onderdrukking, terreur en dictatuur werd de waarde van de democratie onschatbaar gewaardeerd en diep gevoeld.

Zoals Van der Goes van Naters in die tijd schreef: ´Nooit hebben wij de democratische volkvrijheden zo lief gehad als toen zij ons waren ontroofd.´ Democratie was iets om dankbaar voor te zijn.
En daar stuiten we op de tegenstelling met de huidige tijd.

De jaren van dictatuur en onderdrukking liggen inmiddels erg ver achter ons. Bijna niemand heeft ze nog actief meegemaakt. En dus beschouwen we de democratie als iets vanzelfsprekends – niet als een verworvenheid. Niet als iets waarvoor je moet vechten Maar wat is nu eigenlijk de staat van onze democratie? Hoe geven we, 75 jaar na de oorlog, vorm aan die vrijheid waar de Nederlanders in die oorlogsjaren zo naar verlangden? Tonen we ons hun nagedachtenis waard? Eren we de idealen waarvoor zo velen zijn gestorven wel voldoende?
En is die democratie vanzelfsprekend, of kan ze ook nu nog fundamenteel worden bedreigd? En zo ja, hoe houden we haar dan weerbaar, aansprekend, modern?
Laat ik beginnen met de bedreigingen – dan eindigen we tenminste vrolijk.

Een van de indrukwekkendste boeken die ik de afgelopen tijd heb gelezen heet Twilight of Democracy en het is geschreven door de in Polen wonende Engelse journaliste Anne Applebaum. De ondertitel luidt: The Failure of Politics and the Parting of Friends – en dat laatste is een van de emotionele aspecten van het boek. Nauwgezet – en met toenemende verbijstering – beschrijft ze hoe sommigen van haar beste vrienden de afgelopen jaren veranderd zijn van kritische intellectuelen in aanhangers van autoritaire ideeën, tot kritiekloze volgers van autoritaire leiders. Poolse rechters, Hongaarse journalisten, Amerikaanse tv-producenten en bloggers. De leiders die zij volgen nemen een loopje met de waarheid, minachten de Trias Politica, breidelen de vrije pers – maar zij steunen hen.

En ze zijn, als hun ´klerken´, onmisbaar voor hun opkomst, hun succes. Het beangstigt Applebaum – en mij ook als ik het lees. Zo kan een democratie dus verworden, bederven. Als je er middenin zit, kan het lang duren voordat je het merkt. Zo vier je nog daverend feest met je vrienden – Applebaum beschrijft een uitgelaten oudejaarspartij – en zo willen diezelfde vrienden niet meer met je spreken en maken ze je verdacht in de media – en zetten ze sluipenderwijs hun democratische overtuigingen opzij. Remco Campert schreef ooit het prachtige gedicht Iemand stelt de vraag. Dat begint zo – net als het boek van Applebaum vrolijk en onbezorgd:

O maar er werd gezongen
gedanst en gedronken!
De pijp ging rond en de pruim
oude verhalen werden nieuw
opa´s stonden in hoog aanzien
die zeiden dat het zo altijd was geweest
en altijd zo zou blijven

Maar als het feest voorbij is en iedereen z´n roes ligt uit te slapen,
gaat het mis: Terwijl ze sliepen reden
beladen met het werk van hun handen
in kratten en balen verpakt
in bewaakte colonnes
de vrachtwagens naar de stad.

En dan blijkt dat de opa´s geen gelijk hadden. Het zou niet altijd zo blijven.

Ik vind het een prachtig gedicht. Maar vooral ook, omdat de boodschap er uiteindelijk wel een is van hoop. Want dat is het tweede deel van het gedicht: je hoeft het niet te pikken. Je kunt je verzetten. Je kunt er iets tegen doen. Campert weer:

Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet
en dan die vraag aan een ander stellen.

Voor mij is dat waar het om gaat. Zeker, de democratie kan worden uitgehold – van binnenuit of van buitenaf. Maar we zijn er zelf bij.
Je stelt jezelf de vraag: dit gaat de verkeerde kant op, wat kan ik doen?
En dan stel je die vraag aan een ander. Je zoekt medestanders.
En dan kun je samen iets doen.

Het is ook het wezen van democratie: het is een stelsel dat iets van je vraagt. Zoals Applebaum schrijft: een democratie stelt eisen aan haar burgers – je moet meedoen, het debat aangaan, je inspannen, strijden. Democratie is geen stelsel dat vanzelf wel blijft marcheren.
Het is niet ´dat het zo altijd was geweest en altijd zo zou blijven´.

Al sinds het moment dat ik voor mijzelf het ideaal had geformuleerd om Kamervoorzitter te worden heb ik hierover nagedacht. Hoe beschermen we onze democratie? Hoe houden we haar weerbaar, aansprekend, modern? Hoe zorgen we dat de burgers de democratie zien als iets dat meer inhoudt dan eens in de vier jaar stemmen?

Ik heb er in die jaren veel over gedacht en gesproken. En gelukkig ontmoette ik veel mensen die net zo hard over dit probleem nadachten
als ik.
Zo zijn er veel mensen die heil zien in het referendum als instrument van directe democratie. Ik ben er niet tegen, maar mijn vrees bij het referendum is dat de meeste vragen te complex zijn om met JA of NEE te beantwoorden. En mijn vrees is, dat het de huidige scherpe tegenstellingen in de samenleving eerder zal aanwakkeren. Dat het een platte strijd wordt vóór of tegen de regering.
Ik zie veel meer in het goede gesprek. In het overtuigen van elkaar.
De G1000 van David van Reybrouck bijvoorbeeld: hier in Amersfoort hoef ik niet uit te leggen wat dat inhoudt. En hoewel veel Van Reybroucks ideeën tot nu toe vaak in schoonheid zijn gestorven, wil ik ze zeker niet afschrijven. Ik denk dat het heel goed is als willekeurig gelote burgers samen oplossingen bedenken voor de problemen van hun land, hun stad.
Samen thema´s kunnen agenderen. Al is het maar, omdat ze dan eindelijk ook eens een serieus gesprek aangaan met mensen die ze anders nooit zouden ontmoeten. Om te zien dat ook wie heel anders denkt dan jij, er anders uitziet, anders praat – toch heel verstandige dingen kan zeggen. Samen tot oplossingen komen.

Natuurlijk kan zo´n initiatief– hoe ongelofelijk interessant ook – nooit in de plaats komen van de parlementaire democratie. Het is wat mij betreft altijd aanvullend, nooit vervangend. Ik werd in die mening weer bevestigd door het boek van Carla Hoetink.

Ik zei het al eerder: juist het feit dat het Parlement al zo lang bestond, met zijn regels en tradities en symbolen – juist dat gaf de Tweede Kamerleden in 1945 houvast om hun positie ten opzichte van de regering te heroveren, de democratische rechtstaat te herstellen.
Ik ben er voor dat mensen veel meer te zeggen krijgen over hun leven, over de inrichting van hun omgeving, over hoe hun stad wordt bestuurd. Maar daarbij moeten we de schoonheid van de parlementaire democratie nooit uit het oog verliezen. Het is niet de snelste weg naar een oplossing, dat is zeker waar. En het is veel plooien en schikken – maar al dat plooien en schikken heeft ons ook veel gebracht.

Dat neemt niet weg dat we moeten blijven nadenken over vernieuwing van de democratie. En dan kom ik weer bij de relatie tussen vrijheid en democratie. Want welke dag is nou beter geschikt voor dat nadenken, praten, debatteren over de toekomst van de democratie dan 5 mei?
Nu het 75 jaar geleden is dat Nederland werd bevrijd en nu bijna alle mensen die dat bewust en actief hebben meegemaakt niet meer onder ons zijn, moeten we nadenken over hoe we zinvol invulling kunnen blijven geven aan 4 en 5 mei. Uiteraard praten wij daar binnen het Nationaal Comité veel over.
Wij hadden nog ouders of grootouders die ons verhalen vertelden uit eigen ervaring. Voor onze kinderen hebben die verhalen een andere rol gekregen. Ze zijn niet meer alleen om naar te luisteren; ze zijn aanleiding voor een gesprek, voor actuele vragen. Zoals: hoe zien we de verhouding tussen het Nederlandse verleden en het Syrische, of Jemenitische, of Libanese heden? Hoe zien we de verhouding tussen de oorlogsherinneringen van Nederlanders die al generaties hier wonen en de Nederlanders die van elders komen? Zo plaatsen we onze geschiedenis geleidelijk aan in een breder perspectief.

Het Nationaal Comité doet jaarlijks onderzoek naar het draagvlak voor 4 en 5 mei. Dat is buitengewoon groot. Ruim 90% van de inwoners neemt deel aan de twee minuten stilte. En er is nauwelijks verschil in de betrokkenheid van oude en nieuwe Nederlanders. Maar nieuwe Nederlanders zeggen wel: we hebben respect voor de herdenking van slachtoffers van de oorlog, maar we voelen ons niet uitgenodigd op de 4 mei-herdenkingen. Ze zien het als een herdenking van en voor mensen die de oorlog in Nederland hebben meegemaakt.
En dat lijkt me een gemiste kans. Ik denk dat de herdenking op 4 en de viering op 5 mei bij uitstek een moment vormen waarop we als volk een eenheid zijn, ons met elkaar verbonden voelen. We moeten het als opdracht zien om alle mensen in ons land erbij te betrekken.

Ik zeg bij ontmoetingen vaak tegen jongeren met een migratieachtergrond
‘ik ben van ná de oorlog, ik heb de verhalen gehoord van mijn grootouders, er veel boeken over gelezen, maar ik was er net als jullie niet zelf bij. Waarom vragen jullie niet eens aan je ouders of grootouders hoe de Tweede Wereldoorlog – ik herhaal: wereld-oorlog – Turkije heeft getroffen, of Marokko, of Afrika?’
Hebben we een eigen geschiedenis, of zijn we allemaal erfgenamen van de wereldgeschiedenis? Betrekken wij nieuwkomers bij 4 mei of is dat iets van ons, zij die hier al meer dan drie generaties wonen? Als wij nieuwkomers laten merken, dat wij ook geïnteresseerd zijn in
hun geschiedenis en oorlogservaringen – dan voelen zij zich misschien wél uitgenodigd om actief deel te nemen aan herdenkingen.

En dan 5 mei. Als we vieren dat wij in vrijheid kunnen leven, in een vrije democratische rechtstaat – is dat dan niet het ideale moment om stil te staan bij wat die begrippen dan betekenen?

Wat is de waarde van de vrijheid, de democratie en de rechtsstaat?
Wat betekenen ze in een land met zoveel verschillende mensen, met zoveel verschillende opvattingen – die ook vaak nogal uitgesproken worden beleefd? Zowel door mensen met een Nederlandse familiegeschiedenis, als door hen die hier nog niet zo lang wonen? En hoe kunnen we
die democratie levend houden, actief, iets van nu, iets van ons?
Laten we met debatten, festivals en vrijheidsmaaltijden proberen 5 mei
een cruciale dag te maken in het gesprek over de waarde en de toekomst van de democratische rechtstaat. Dan moet het natuurlijk wel ieder jaar, voor iedereen een vrije dag zijn – maar daar pleit ik al jaren voor.

Beste aanwezigen,
In de donkerste dagen van de Tweede Wereldoorlog, in kampen als Buchenwald en Sint Michielsgestel, kwamen gevangen Kamerleden
in het geheim bij elkaar om te praten over Nederland na de oorlog.
Ze spraken over de verdeeldheid en de verzuiling van de vooroorlogse politiek – en over hoe die heldere en snelle besluitvorming vaak in de weg stonden. Over de weerloosheid van de West-Europese democratiën, die hulpeloos ten prooi waren gevallen aan dictators. Ze fantaseerden
over hoe een moderne, actieve democratie er uit zou kunnen zien – en schreven er zelfs stukken over. Zo stelde de katholieke voorman Romme voor om het Parlement te vervangen door vertegenwoordigers van standen en maatschappelijke groeperingen. SDAP-leider Van der Goes van Naters bepleitte een parlement van deskundigen, specialisten op allerlei gebied, om zo greep te kunnen houden op de steeds complexere samenleving. Zijn partijgenoot Drees stelde voor een staatscommissie in te stellen die de werkwijze van het Parlement grondig moest herzien. Hun nazaten dragen trouwens nog steeds hun democratische steentje bij.

Uiteindelijk zijn al die plannen en ideeën na 1945 een snelle en stille dood gestorven. De wederopbouw van het verwoeste land had voorrang. Bovendien voelde iedereen hoe belangrijk juist de terugkeer van het oude was – als onderstreping van het onwettige van de bezetting.
In de woorden van de toenmalige CHU-leider Tilanus: het feit dat de Tweede Kamer er weer was in 1945 ´toonde hoe het behoorde te zijn´.

We leven nu in een andere tijd. We hoeven het land niet meer op te bouwen. We hoeven niet te benadrukken hoe onwettig een bezetting is. Wij kunnen nu vrijuit denken en spreken over vernieuwing van de democratie.

Ik hoop dat we vanaf volgend jaar 5 mei weer kunnen vieren zoals vanouds. Maar ik hoop ook dat we dan nieuwe stappen kunnen zetten, de traditie nieuwe inhoud geven. En dat we samen laten zien dat het ons ernst is met de democratische rechtstaat. Dat we bereid zijn ons er voor in te zetten. Samen, maar ook ieder voor zich. Want zoals Campert zegt: zo begint het, bij iemand zelf.

iemand droomt niet meer
iemand richt zich op
iemand is voor altijd wakker
iemand stelt de vraag
iemand verzet zich en dan nog iemand
en nog iemand
en nog.