Sint-Jorislezing 2016

Sint-Jorislezing door Ernst Hirsch Ballin, Amersfoort, 1 oktober 2016

De bagage van vluchtelingen

In oktober 2014, drie maanden na het begin van de Eerste Wereldoorlog, toen België door Duitse troepen was overvallen en Antwerpen door hen was ingenomen, stonden in Nederland 340.000 Belgische vluchtelingen geregistreerd. Een tiende van die vluchtelingen waren militairen. Zij werden door Nederland ontwapend en geïnterneerd, onder andere hier in Amersfoort in de Juliana van Stolbergkazerne, meer dan vijftienduizend man. De toestanden in de interneringskampen waren aanvankelijk miserabel. Een deel van de militaire vluchtelingen werd elders ondergebracht. Met Belgische hulp kwamen er werkscholen; zo werd de situatie enigszins draaglijk. Onder de Belgische militairen waren veel analfabeten. Zij kregen de kans te leren lezen en schrijven en zich ambachten eigen te maken. In 1916 begonnen zij met de bouw van het immense Amersfoortse vredesmonument. Volgend jaar staat het er een eeuw, als een rotsvaste herinnering en vermaning.

In verscheidene Nederlandse steden en dorpen, deels in barakkenkampen, werden de grote aantallen burgervluchtelingen uit België opgevangen. Velen waren ondervoed en verzwakt. Om deze vluchtelingen hulp te bieden, werd in 1914 het Rooms-Katholiek Huisvestingscomité opgericht, later bekend onder de naam Mensen in nood. De huidige katholieke hulporganisatie Cordaid is mede hieruit voortgekomen.

Het aantal Belgische vluchtelingen destijds was dus, in verhouding tot de bevolking, tien maal zo groot als het aantal vorig jaar in Nederland aangekomen asielzoekers, en Nederland kon dat aan. Het besef dat deze mensen bijna niets hadden om op terug te vallen, motiveerde onze grootouders en overgrootouders tot handelen.

*

Het onderwerp van mijn lezing – “De bagage van vluchtelingen” – is een uitnodiging om ons in te leven in de ervaringen, de behoeften en de verlangens van de vluchtelingen. Alleen maar van hen? Nee, niet alleen maar van hen. Ik heb lang genoeg verantwoordelijkheid gedragen voor het ministerie van Justitie om dit onderwerp van meer dan één kant te bezien. Dat er medeburgers zijn die de komst van vreemdelingen met zorgen en angsten vervult, is geen reden om bescherming te onthouden, maar hun onzekerheid over de toekomst van ook dit land is reëel.

Sinds 9/11 en de oorlogen in Afghanistan, Irak en Syrië is de verwarring over goed en kwaad gegroeid. De publieke opinie wordt overal bespeeld met ideologische en etnische indelingen van mensen, alsof samenlevingen daardoor zouden worden beschermd. Hekken en muren worden dan als “oplossingen” gepresenteerd, in plaats van rechten en plichten van individuele personen.

Migratie heeft de geschiedenis van de mensheid altijd al gekenmerkt en zal niet ophouden. Ordening daarvan, vermindering van noden, openen van perspectieven vereist een visie op publieke taken die niet aan landsgrenzen eindigt. Het verbod om mensen terug te sturen naar een land waar ze dood en verderf wacht, impliceert dat asielaanvragen moeten worden beoordeeld. Wanneer het aantal mensen dat asiel vraagt, stijgt, groeit de behoefte aan een volledige beoordeling en toetsing. Alleen dan kunnen dragers van publiek gezag iedereen recht in de ogen zien: de mensen die hier zijn, de vluchtelingen die hier komen, de afgewezen asielzoekers die moeten gaan naar een plaats die voor hen veilig is. Wie zeer ernstige misdrijven heeft begaan – zoals misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven – verspeelt het recht op bescherming als vluchteling; dat staat al sinds 1951 in het verdrag van Genève.

*

De bagage van vluchtelingen is vaak niet meer dan een paar koffers, een plunjezak, een rugzak met het hoogstnodige, of het hoogst dierbare. Een sieraad misschien, of brieven die herinneren aan overleden ouders. Een boek dat hun heilig is, of een gebedssnoer: een tasbih, een rozenkrans, of een japa mala. Steeds vaker ook zien we ze onderweg met alleen maar een smartphone die ze in staat stelt contact te houden met de achterblijvers die ze ooit hopen weer te zien, en met de mensen die hen helpen om verder te komen.

Ik stel u voor dat we de gedachten laten gaan over die drie voorwerpen die zo kenmerkend zij voor de bagage van vluchtelingen. Hopelijk helpt dat ons, in de vluchtelingen iets te herkennen van onszelf, mensen die hier veilig wonen, al waren wij of onze ouders misschien ook ooit op de vlucht.

Een vluchteling laat familieleden, vrienden en de omgeving die zij of hij van jongs af aan kende, achter zich. Het verleden wordt herinnering. Herinnering, gelukkig niet alleen aan de noden en kwellingen die ze op de vlucht hebben gedreven, maar ook aan de geluiden en geuren waarmee ze waren opgegroeid. Gevoelens van weemoed en van bevrijding zullen bij hen blijven. Hoe kan het ook anders? Integratie mag niet – hoewel dat ook in Nederland wel eens is gedaan – worden opgevat als het omkatten van mensen, omdat ze ervoor hebben gekozen nu in dit land te leven; de herinneringen aan de familie en de plaats waar een vluchteling vandaan komt, moeten een plaats houden in hun nieuwe bestemming.

Dat is iets om in gedachten te houden wanneer we over elkaar spreken. Wanneer van iemand een geboorteplaats (of die van de ouders) in een ander land is geregistreerd, leidt dat nog steeds tot een onherroepelijke bestempeling tot allochtoon, alsof de nieuwe buren tweederangsburgers zouden zijn. Maar ook moet niemand het gevoel krijgen, dat die herkomst beter kan worden verzwegen. Voor ieder mens geldt dat herkomst is wat mensen meekrijgen om hun toekomst vorm te geven. Een medaillon, ring of ander kleinood uit de familie moet naar waarde worden geschat – niet om het wegens de edelmetaalwaarde in beslag te nemen, zoals xenofobe Denen hadden uitgedacht – maar omdat het de levenslijn van mensen symboliseert. Het kleinood is niet alleen een herinnering aan de plaatsen waar mensen vandaan komen, maar geeft ook uitdrukking aan de hoop, het ooit nog eens te kunnen doorgeven aan de kinderen die meekomen, of die mensen eenmaal veilig aangekomen nog hopen te krijgen.

Asiel zoeken in een land als Nederland doen mensen inderdaad vaak voor hun kinderen – of ze laten hun kinderen alleen op weg gaan. De miljoenen Syrische vluchtelingen in de Libanon zijn dan wel veilig voor bombardementen, maar als hun kinderen niet naar school kunnen gaan en daar nooit werk zullen kunnen vinden, zoeken ze wanhopig naar mogelijkheden verder te vluchten. Zijn zij daarom gelukzoekers die we de rug mogen toedraaien? Vluchten heeft niet alleen te maken met wat mensen hebben meegemaakt, maar ook met hun verlangen naar een zinvolle toekomst voor henzelf en voor hun kinderen. Een Amerikaanse collega heeft het over de proyectos de la vida van migranten die over de Mexicaans-Amerikaanse grens komen, hun levensprojecten. Het gekoesterde kleinood geeft daaraan uitdrukking.

*

Sommigen onder u zal ook wel eens zijn opgevallen dat, op het eerste gezicht, de tasbih van moslims doet denken aan het snoer aan de hand waarvan katholieken het rozenkransgebed bidden. Het is het soort voorwerpen dat mensen ook bij zich willen houden in tijden van beproeving: nood leert bidden. Of ze hebben hun heilige Boek bij zich, de Bijbel bijvoorbeeld, of de Koran (Qoer’ān). Terwijl we het herinneringskleinood gemakkelijk herkennen als een zeer persoonlijk deel van de bagage, zijn velen geneigd om uit de religieuze oriëntatie af te leiden tot welke groep een vluchteling behoort.

Maar zo simpel is dat niet. Ook dit deel van de bagage van de vluchteling is persoonlijk, welke groepsgebonden vooroordelen er ook zijn. De kolonisten – bepaald geen vluchtelingen – die vanuit Spanje in de 16de eeuw in Peru landden, hadden de Bijbel bij zich, als teken van hun vermeende superioriteit toen zij de Inca’s onderwierpen. Franciscus van Assisi had drie eeuwen eerder ook de Bijbel bij zich – en liet zich door de boodschap van vrede leiden, in de omgang met geloofsgenoten, moslims en de levende natuur. De tekst van het Boek is dezelfde, de wijze waarop het wordt verstaan zeer verschillend. Wie een heilige tekst respecteert zal deze niet gebruiken om er eigen macht mee te vergroten. Met de Koran is dat niet anders. Joden en christenen – dat bleek toen al – konden zich goed inleven in de manier waarop de grote 13de eeuwse soefidichter Mevlana Celaleddin-i Rumi zijn heilige boek las. In onze tijd is er bijvoorbeeld het werk van de Duitse moslim van Perzische afkomst Navid Kermani, die vorig jaar de vredesprijs van de Duitse boekhandel ontving. Hij laat de dichterlijke schoonheid van de Koran weerklinken in zijn “west-östliche Betrachtungen” – en is in een ander boek doorleefd gegrepen door de schoonheid van de christelijke kunst. Hetzelfde boek wordt door anderen aangegrepen om terreur en gewelddadige repressie te legitimeren. Waarom in vredesnaam zijn er zoveel mensen die de salafistische bewering voor juist houden dat dit de ware islam is, terwijl de internationaal in de oemma erkende moslimgeleerden die claim verwerpen? Meer en meer ben ik tot de overtuiging gekomen dat we een stap verder moeten gaan dan alleen maar het constateren van verschillen van inzicht binnen de islam, zoals die er ook binnen jodendom, christendom en hindoeïsme zijn of waren. Gelovigen in de westerse wereld zijn – gelukkig – terughoudend geworden met claims dat hun religie de ware is. Maar er schuilt hier een adder onder het gras. Moeten gelovigen zich laten aanleunen dat elke religieuze overtuiging per definitie irrationeel is, en dus elke wens daaraan maatschappelijke betekenis toe te kennen onverdraagzaam, of zelfs – zoals atheïstische fundamentalisten beweren – per definitie gevaarlijk? Ik denk dat hier een in elk opzicht redelijk gelovig antwoord mogelijk is, dat steun vindt bij grote denkers uit heden en verleden. Het misbruiken van religie om mensen tot geweld tegen anderen aan te zetten, gruwelijke daden zelfs, duidt erop dat hier andere motieven aan het werk zijn, van masculiene heerszucht tot gewetenloze exploitatie. Als een stelsel van repressie en zelfbevoordeling zich presenteert als een religie, is dat een onaannemelijke claim. Als jurist voeg ik daaraan toe dat een begriploze omschrijving van vrijheid van godsdienst de snelste weg is om haar om zeep te brengen. De vrijheid van religie heeft haar plaats binnen een universeel medemenselijk kader – niet omgekeerd. Alleen dan kan vrijheid van religie voldoen aan de elementaire eis van gerechtigheid, dat ze wederkerig geldt.

Dat mensen een teken en ankerpunt van religiositeit meedragen in hun bagage, wanneer ze als vluchteling aankomen, mag dus niets worden voorgesteld als iets bedreigends. Voor iedereen geldt dat de religieuze belijdenis en praktijk zich vreedzaam en respectvol moeten verhouden tot hun maatschappelijke context. Op het moment waarop dit deel van de bagage wordt uitgepakt, begint ook voor de gelovige man of vrouw een nieuwe levensfase, een nieuw vrijelijk geven en ontvangen, evenals voor degenen in wier straatbeeld de minaretten nieuw zijn. [Theologische hermeneutiek, voeg ik daar voor de theologen in deze St. Joriskerk aan toe, is in een verscheidenheid van culturele contexten des te harder nodig, om te voorkomen dat fundamentalisten vooroordelen voetstoots bevestigen, ongeïnteresseerd als ze zijn in het verstaan van andere opvattingen. ]

*

Het derde voorwerp dat zo kenmerkend is voor de bagage van de vluchtelingen die we in onze tijd zien komen, is de smartphone. De 21ste-eeuwse vluchteling heeft zich losgemaakt uit de vaak beknellende omgeving, en de dreiging of ervaring van foltering, gevangenschap en doodvonnissen. Velen verlaten daarmee ook een manier van leven die de socioloog Günter Weidenhaus als lineair (in de tijd) en concentrisch (naar plaats) omschreef; ze treden binnen in een patroon van leven dat episodes (in de tijd) en relaties in netwerken (een verbinding met vele plaatsen) omvat. Met het afleggen van hun vluchtroute veranderen ook hun netwerken. Die veranderingen zullen hun toekomst bepalen. Wanneer hun netwerk afgesloten blijft voor nieuwe contacten, verslechtert dit de vooruitzichten op werk en goed onderwijs. Het knopen van nieuwe netwerken moet zo snel mogelijk beginnen, zegt ook een recent advies van de WRR. De huidige asielprocedure leidt tot veel te lange wachttijden voordat mensen mogen gaan werken. In plaats ervan dat de integratie in nieuwe netwerken begint, worden de asielzoekers teruggeduwd in gesloten kringen van lotgenoten, waar ze vaak niet meer uit loskomen. Dat kan anders: samen met een collega heb ik voorstellen voor een redesign van de procedure gepresenteerd, waarbij mensen al snel de gelegenheid krijgen een contract over voorlopig verblijf en voorlopig werk af te sluiten, een overeenkomst met rechten en plichten. Helaas is in de ideologisch verharde discussie over migratie een reactie op die voorstellen tot nu toe uitgebleven.

De smartphone is dan ook een betekenisvol gebruiksvoorwerp. Als de phone alleen maar verbinding maakt met andere migranten en het land van herkomst, is er een gesloten netwerk, een bubble waarin de toetsing en ontwikkeling van ideeën en gedragspatronen wordt gestold. Dat is te vaak de realiteit. Maar als de phone wordt gebruikt om nieuwe contacten te leggen, als de vluchteling wordt verbonden met de netwerken in de stad van aankomst, dan kan hij en zij ook de rest van de bagage met een gerust hart uitpakken.

*
Vluchten is – dat blijkt uit dit alles – zeer persoonlijk, veel meer dan de discussie over aantallen en “stromen” doen vermoeden. Dat geldt óók als we het in juridische termen niet over een individueel vluchtmotief hebben, maar over het behoren tot een bedreigde bevolkingsgroep of over herkomst uit een structureel onveilig gebied. Vluchtelingen zijn exceptional people, werd jaren geleden al geconstateerd. Daarom is het verkeerd, ze in te delen in categorieën naar gelang van hun geloof of etniciteit, al hebben we die voorlopige identificatie nodig om behoeften goed te kunnen inschatten. Juist als de aantallen groot zijn, is het nodig te voorkomen dat een indeling in etnische bevolkingsgroepen tot parallelle samenlevingen leidt.

*

De drie voorwerpen die ik noemde zijn verwijzingen naar wat vluchtelingen als bagage met zich meedragen. Maar ze dragen meer mee dan koffers of tassen. Leed, verwondingen, verlies, maar ook het potentieel van een creatieve ontmoeting tussen talen, religies en culturen behoren tot hun bagage, bij de een meer dan bij de ander. De vraag moet dus ook worden gesteld of we ze de kans geven hun bagage uit te pakken. Als het verblijf in Nederland een oponthoud met gepakte koffers blijft, zullen sommigen denken gevaren buiten de deur te houden, maar roepen ze juist een gevaarlijke wederzijdse afkeer op.

Ook zonder oorlogen – zoals die in Syrië – zullen klimaatverandering en ziekten nog heel veel survival migrants op de been zullen brengen. Daarom moet elk land in de westerse wereld zich de vraag stellen wat er nodig is om de veranderingen aan te kunnen.

Tot nu toe is alleen meewarig en gemakzuchtig gereageerd op een situatie waarin Griekenland en Duitsland voor de rest van Europa het overgrote deel van de lasten droegen. De oproep van de Bondskanselier aan haar volk om te laten zien dat het deze taak aankon (“wir schaffen das”) riep in Nederland vooral meewarige en afkeurende commentaren vanaf de zijlijn op. Die oproep is niet gevolgd door wat er in de EU had moeten volgen: een reactie “wir schaffen das auch”, of liever nog “wir schaffen das gemeinsam”.

Haar oproep betekent niet “wij kunnen dat best hebben”, maar “wij zijn hiertoe in staat” – met grote inspanningen. Maar dat kan niet het enige antwoord zijn op de migratie van de 21ste eeuw. Als wij het echt belangrijk vinden wat vluchtelingen in hun bagage meebrengen, is dat ook voor hen belangrijk bij het kiezen van hun bestemming: is dat er een waar een nieuw wij kan ontstaan? Voor de UNHCR zijn er al naar gelang de omstandigheden drie mogelijkheden: opvang in de onmiddellijke omgeving, opvang in een land dat de vluchtelingen hebben gekozen, en doormigratie naar een land dat deze immigranten om economische of humanitaire redenen wil ontvangen. De Geneefse vluchtelingenconventie is veel meer dan de meesten weten een verdrag dat gaat over de context waarin een vluchteling bescherming krijgt. Die dimensie van het verdrag zou moeten worden uitgebreid met verplichtingen om vluchtelingschap te voorkomen: hulp bij de opbouw van goed bestuur, en verbeterde toekomstperspectieven zonder dat intercontinentale migratie nodig is; met meer oog voor andere mensrechten die bij proyectos de la vida op het spel staan. Het is een van de huidige taken in andere continenten van hulporganisaties zoals Cordaid, waar ik zelf mee verbonden ben, in het huidige tijdsgewricht: een organisatie die teruggaat tot de hulp aan Belgische vluchtelingen in 1914. Plichten tot preventie en noodhulp, rechten van kinderen en het recht om staatsburger te zijn in het land waar iemand thuis is: er is genoeg te doen zonder op de volgende menselijke ramp te wachten.

*

Welke waarden en gedragspatronen de mensheid goed doen, en welke niet, laat zich niet aan de geografie of de afstamming afmeten. Wie nu, zonder onderscheid, de cultuur van mensen uit Syrië afwijst omdat die ons vreemd zou zijn, en de eigen nationale cultuur aanprijst, zou zich wel even moeten afvragen waar gedragingen vandaan komen als de spreekkoren in Steenbergen, die van de voetbalsupporters op de Plaza Mayor in Madrid, of de emails die de Kinderombudsman gisteren ontving. Dat zijn geen onthoofdingen, maar wel ontluisteringen van het christelijke en humanistische Avondland.

Laten we daarom te rade gaan bij de bronnen die we meedragen, en bij de bronnen van medemenselijkheid die anderen voor ons meebrengen. Wat mijn vader meebracht, toen hij in 1939 na de winter in het concentratiekamp Buchenwald te hebben doorstaan, als vluchteling in Nederland aankwam, omvatte ook zoiets als wat ik net met die drie voorwerpen aanduidde. Hij was niet uitgesproken religieus, maar hij had wel een intieme relatie met de universele waarden die de Duitse cultuur had geïncorporeerd, voordat de völkische ideologie haar vernietigde. De ware dragers van de Duitse cultuur waren niet de leiders van toen, maar hun slachtoffers. Tijdens de bezetting had hij de werken van Ludwig Börne bij zich, boeken die hij in zijn bagage van verbranding had weten te redden. Hij compileerde zelf een bloemlezing, pas heel veel later uitgegeven, met aforismen van Börne die hem moed gaven. Zoals deze: “er is geen mens, die niet op vrijheid is gesteld; maar de rechtvaardige verlangt haar voor allen, de onrechtvaardige alleen voor zichzelf.”

Iedereen, waar hij of zij ook vandaan komt, moet blijven leren onderscheid te maken. Wanneer wij wensen dat vluchtelingen, na hun bagage te hebben uitgepakt, medeburgers worden, is het belangrijk ons allereerst in gedachten in hun positie te verplaatsen. Laten we ze vragen stellen, en laten we proberen onze antwoorden te geven. Wat zouden wij, naast kleding en een toilettas, in onze bagage naar elders meenemen, als we ooit voor die vraag zouden komen te staan?